Dat kinderen soms vervelend zijn, is normaal. Storend gedrag is wanneer dat gedrag een negatieve invloed heeft op het kind en de omgeving. Je spreekt van gedragsproblemen als een kind agressief of antisociaal is, de omgeving daar last van heeft en het gedrag enkele maanden duurt.
Storend gedrag
De meeste kinderen en jongeren zijn wel eens brutaal, of worden boos als ze hun zin niet krijgen. Of ze geven soms een ander kind een tik. Dit gedrag is storend, maar het is een normaal verschijnsel, zeker in bepaalde ontwikkelingsfasen.
Zo vertonen peuters vertonen vaak storend gedrag maar als ze wat ouder worden neemt dit bij de meeste kinderen af. Ze kunnen beter hun eigen emoties reguleren, maken zich gedragsregels eigen en zijn beter in staat om te communiceren en andere oplossingen te zoeken.
Na de peutertijd kan er in de adolescentie nog een nieuwe piek in storend gedrag optreden.
Storend gedrag komt ook regelmatig voor bij kinderen die zich verder gunstig ontwikkelen. Uiteindelijk zal dit gedrag voor de meeste kinderen tijdelijk zijn en niet problematisch blijven.
Storend gedrag is pas zorgwekkend als het duidelijk nadelige gevolgen heeft voor het kind of de jongere zelf en voor de omgeving. Het kind wordt bijvoorbeeld vaak de klas uitgestuurd of zelfs geschorst. Of het lukt niet goed om vriendschappen te sluiten. Daarnaast kunnen ouders het gevoel hebben dat ze het allemaal niet meer aan kunnen. Er is dus reden tot zorg wanneer storend gedrag de cognitieve, emotionele en sociale ontwikkeling van het kind of de jongere belemmert. Gedrag dat opzettelijk anderen schaadt of kwetst, wijst op een gedragsprobleem.
Vijf soorten storend gedrag
1. Dwars en opstandig gedrag
- Zich verzetten tegen volwassenen of weigeren te voldoen aan regels of verzoeken
- Ruziemaken met volwassenen
2. Prikkelbaar, boos of woedend gedrag
- Lichtgeraakt of snel geërgerd zijn
- Boos en ontevreden zijn
- Driftig zijn
3. Anderen ergeren
- Anderen met opzet ergeren
- Anderen de schuld geven van eigen fouten
4. Antisociaal gedrag
- Liegen, stelen
- Spijbelen
5. Agressief gedrag
- Pesten, bedreigen
- Vechten
- Iemand tot seksuele handelingen dwingen
Gedragsproblemen
We spreken van gedragsproblemen als: een kind zich dwars en opstandig gedraagt, gauw geprikkeld is en driftig wordt, anderen ergert, antisociaal gedrag vertoont (zoals liegen of stelen) of zich agressief gedraagt
het kind, de ouders of de omgeving er nadelige gevolgen van ondervinden
het gedrag minstens enkele maanden duurt.
Gedragsproblemen kunnen verschillend van aard zijn. Veel kinderen vertonen probleemgedrag als zij boos of gefrustreerd zijn. Bij sommige kinderen komen juist kenmerken voor van ongevoeligheid en emotieloosheid. Ze lijken weinig bezorgd over de gevoelens van anderen. Als ze iets fout hebben gedaan, laten ze weinig spijt of schuldgevoel zien.
Gedragsstoornissen
Gedragsproblemen en gedragsstoornissen liggen in elkaars verlengde, waarbij gedragsstoornissen ernstiger zijn dan gedragsproblemen. Als het gedrag heel problematisch is, langer dan een jaar aanhoudt en een kind erg belemmert in naar school gaan, vrienden maken en het contact met familie, is het gebruikelijk om van een gedragsstoornis te spreken.
De DSM-5 onderscheidt twee vormen:
- de oppositioneel-opstandige stoornis (oppositional defiant disorder, ODD)
- de normoverschrijdende gedragsstoornis (conduct disorder, CD).
Een ODD kan al voor het 5e levensjaar worden vastgesteld. Een kind met ODD is vaak heel dwars en opstandig, terwijl kinderen met CD vooral antisociaal gedrag vertonen, zoals vechten, liegen of stelen. Een ODD kan later in de ontwikkeling overgaan in een CD. Een ODD kan ook de voorbode zijn van andere stoornissen, zoals angst en depressie. Zowel een ODD als een CD kan uiteindelijk leiden tot delinquentie.
Na verloop van tijd kunnen de symptomen van ODD en CD afnemen, tot aan het punt dat we niet meer spreken van een stoornis of van een probleem. Deze classificaties zeggen op zichzelf niets over de oorzaken van het gedrag.
Comorbiditeit
Bij kinderen en jongeren met gedragsproblemen komen vaak andere problemen voor. Soms is dit andere probleemgedrag zo overheersend dat de hulpverlening zich in eerste instantie hierop moet richten. Dit bijkomende probleemgedrag wordt ook 'geassocieerde problemen' genoemd. Wanneer dit probleemgedrag zo uitgesproken is dat na onderzoek een stoornis is vastgesteld, dan spreken we van comorbiditeit.
Andere problemen of stoornissen die tegelijk met gedragsproblemen kunnen bestaan zijn:
- impulsief gedrag
- druk of hyperactief gedrag
- aandachtsproblemen
- gevoelens van onzekerheid, angst en somberheid
- traumatisering
- lichte verstandelijke beperking (lvb) of zwakbegaafdheid
- verminderde leerprestaties
- autismespectrumstoornis
Bron NJI