Deze week leek het alsof alle scheldwoorden me niets meer deden. Het gepest ging langs me heen. Thom heb ik sinds vorige week niet meer gesproken, maar elke keer als ik hem zie krijg ik weer een blij gevoel. ‘Hee skelet, ben je doof ofzo?’ Petra trekt mijn aandacht, wat heb ik gemist? De klas begint stom te lachen om Petra’s grote mond. Het zijn net een stel schapen. Niemand durft te zeggen dat Petra niet grappig is. De docente kijkt me vragend aan, zelfs zij heeft een grijns op haar gezicht. Soms vraag ik me af of ik gek ben. Ben ik de enige op de wereld die de grap niet snapt? ’S-sorry,’ stotter ik, ‘ik geloof dat ik de vraag niet verstond.’ De hele klas begint weer te lachen, terwijl het toch echt niet mijn bedoeling was om grappig te zijn. ‘Anna, waar zit jij met je gedachten? Ga maar even een briefje halen, zo kan ik je niet in de les hebben.’ Mijn mond valt open, meent ze dit nou? Oké, ik lette niet op. Maar zij lachte me gewoon uit. Ik pak rustig mijn tas in en loop de klas uit. Alles om te voorkomen dat er meer opmerkingen worden gemaakt. Als ik rustig en stil ben verdwijn ik, dan ziet niemand me en kan niemand me pijn doen. Stiekem hoop ik dat Thom iets zegt. Waarom laat hij dit toe, ik had echt gehoopt dat hij om mij gaf. De opmerkingen doen pijn, maar dat overleef ik wel. Wat het meeste pijn doet, is dat er niemand voor me opkomt. Daardoor ga ik aan mezelf twijfelen. Misschien ben ik gewoon raar.
‘Wat is er meis?’ Gelukkig is Saskia blij om mij te zien. Dat is ten minste iemand. Zodra ik het kantoortje instap verdwijnt de brok uit mijn keel, mijn handen stoppen met trillen en ik kan weer normaal ademen. Saskia kan mijn humeur zo snel veranderen dat ik bijna vergeet hoe ik me twee minuten geleden voelde. Ze schenkt nieuwe thee voor me in en we kletsen wat over de verbouwing in haar huis. Dan schiet haar blik naar het raam, waar iemand staat te wachten. ‘Wat kan ik voor je doen?’ Vraagt ze terwijl ze naar het raam toeloopt. Ik kan net niet zien wie het is, want ik zit om de hoek. ‘Ik ben op zoek naar Anna,’ zegt de stem die ik al een week lang in mijn hoofd hoor. Thom’s stem.