Les idee - Leren over normen en waarden groep 5 en 6 | Stop Pesten NU

Les idee - Leren over normen en waarden groep 5 en 6

ITA, dat staat voor Individueel, Tweetallen en Allen, is een geschikte methode om mee te werken bij elk denkbaar thema. Het doel is om de communicatie tussen de leerlingen te verbeteren en ze zich bewust te laten worden van hoe ze denken. Deze methode vergroot het zelfvertrouwen van de kinderen en laat zien dat elke stem en elke mening belangrijk is. De leerlingen beginnen met zelf nadenken en zichzelf uitdrukken (schriftelijk, beeldend of wat past bij het thema of de vraag), daarna gaan ze in tweetallen aan de slag met het voeren van een dialoog en argumenten geven. Ten slotte gaan ze klassikaal met elkaar in discussie. Maak vooral gebruik van ITA als je aan de slag gaat met de vragen rondom leesbegrip bij Handboek voor Superhelden.

Hieronder vind je werkvormen, spelletjes en oefeningen die inspireren en aansluiten bij de les over normen en waarden. Ze trainen het wij- gevoel, het groepsgevoel, de samenwerking, de empathie en het gevoel van veiligheid en leren daarbij om buitensluiting en pesten te voorkomen.

De meeste scholen hanteren een anti-pestprotocol. Hierin staan onder meer regels over hoe de leerlingen met elkaar om moeten gaan.

  • Beoordeel andere kinderen niet op uiterlijk, lach niemand uit, scheld niemand uit en sluit niemand buiten.
  • Respecteer de ander zoals hij/zij is.
  • Doe elkaar geen pijn en bedreig elkaar niet.
  • Vraag hulp aan een volwassene wanneer je gepest wordt, meld het wanneer je ziet dat een ander gepest wordt.

Download de lesbrief Handboek voor Superhelden

Moedig elkaar aan en geef complimenten – elkaars positieve kanten zien

De kinderen staan op een rij.

  • Een leerling loopt van het ene kind naar het andere en zegt over iedereen iets positiefs, dan sluit hij achteraan en is het volgende kind aan de beurt, bijvoorbeeld: Waarom vind ik jou aardig? Wat is bijzonder aan jou?
  • De kinderen schrijven over iedere klasgenoot iets positiefs. Lees de briefjes hardop voor aan elkaar.
  • Schrijf positieve en aanmoedigende woordjes op briefjes. Plastificeer de briefjes en hang ze op in de klas.
  • De kinderen staan in een cirkel en gooien een bal naar elkaar. Zeg iets aardigs tegen degene naar wie je gooit.
  • De kinderen zitten in een cirkel en gooien een bolletje wol over naar elkaar, net als hiervoor zeggen ze iets aardigs tegen degene naar wie ze gooien. Na verloop van tijd wordt een prachtig spinnenweb gevormd. Let op - de kinderen moeten de draad blijven vasthouden!
  • Maak na het benoemen van elkaars positieve kanten samen een mindmap en noteer hierin alle positieve begrippen.

Klassengesprek

Zorg er tijdens het gesprek voor dat degene die aan het woord is iets in zijn handen heeft. Zo is het duidelijk naar wie er geluisterd moet worden.

  • Een klassengesprek is een goed platform om regels te bepalen
    • Hoe we respect tonen, betrokken zijn met de ander, elkaar tot steun zijn, samenwerken, sorry zeggen of elkaar bedanken.
    • Hoe gaan we met elkaar om in de klas, maar ook daarbuiten, in de pauze en tijdens de gymles?
    • Vraag de leerlingen om aan te vullen. Schrijf de regels op en hang ze in de klas.

Taalgebruik

  • Wat zijn de regels in de klas en op school? Wat is oké? Welke woorden worden niet getolereerd?

Geheimenschrift

Sommige dingen kunnen moeilijk zijn om over te praten, het kan zijn dat kinderen iets niet willen zeggen in de klas. In dat geval kan een geheim notitieboekje een goede aanvulling zijn op het klassengesprek. Daarin mogen de leerlingen schrijven, tekenen of vertellen over dingen die ze moeilijk vinden op school of met vriendjes en vriendinnetjes. Leg duidelijk uit dat jij de enige bent die het zal lezen en dat je ook een antwoord in het schrift kan schrijven als iemand dat wil.

Een vriend(in) voorstellen

De groep zit in een kring. Een leerling (of jij) begint met het voorstellen van degene die rechts van hem/haar zit en zegt iets over deze klasgenoot. Bijvoorbeeld: ‘Dit is mijn vriendin Ella. Zij houdt van sport en is allergisch voor noten.’ Terwijl je de persoon rechts van je voorstelt, til je zijn/haar hand op en houdt die in de lucht. Als iedereen iemand heeft voorgesteld, zijn alle handen in de lucht. Werkt het best met een halve klas.

Geheim maatje/buddy

Op maandag wijs je geheime maatjes/buddy’s aan, of je doet het met lootjes. Het idee is dat de kinderen extra aardig zijn voor hun geheime maatje/ buddy (zonder te overdrijven). Geef voorbeelden wat ze zouden kunnen doen: samen buiten spelen in de pauze, vragen hoe het met hem/haar gaat, af en toe glimlachen naar die persoon. Aan het eind van de week mogen de leerlingen raden wie hun geheime maatje/buddy was. Evalueer het - wat deed hij/zij om een extra goed maatje/goede buddy te zijn?

Pauze-activiteiten

Je wijst pauze-maatjes/buddy’s aan - de leerlingen hebben gedurende een bepaalde tijd hetzelfde pauze-maatje, bijvoorbeeld een week.

Laat de leerlingen om de beurt vóór de pauze een pauze-activiteit kie- zen. Iedereen moet mee kunnen doen met de activiteit, niemand mag zich buitengesloten voelen. Je kan ook de kinderen in groepjes van 4-6 een activiteit laten kiezen, eventueel samen met een andere klas. Je kunt dit voorbereiden door kaartjes te maken met een afbeelding of tekst die bij een activiteit hoort en spelletjes waartussen de leerlingen kunnen kiezen. Evalueer het na afloop van de pauze. Hoe was het? Werkte het om een activiteit te kiezen met het groepje? Heeft iedereen meegedaan aan de activiteit?

Kies een alternatief - discussieer

Vertel over een gebeurtenis of verzin iets waar vier antwoorden op te geven zijn. Geen enkel antwoord is goed of fout. De leerlingen kiezen
een antwoord door op een bepaalde plek in de ruimte te gaan staan die bij dat antwoord hoort. Vervolgens discussiëren jullie over de mogelijke antwoorden en dat niets goed of fout is maar gewoon een kwestie van een andere kijk op de dingen.

Drama-oefeningen

Speel een gebeurtenis uit het boek na. Bespreek hoe het ook anders had kunnen lopen en speel die gebeurtenis na. Je moet natuurlijk wel opletten dat je niet iets kiest wat moeilijk of gevoelig voor een leerling is, bijvoorbeeld als Lisa achterna wordt gezeten door het groepje jongens. In dat geval moet je zelf Lisa spelen.

Oefenen met samenwerken

Laat de leerlingen samenwerken in tweetallen. Geef elk tweetal een vel papier. Door bijvoorbeeld een vliegtuig te vouwen waarbij ze ieder maar één hand mogen gebruiken (de andere hand houden ze op de rug) oefenen de kinderen met samenwerken.

Puzzel

  • Je bereidt dit voor door een puzzel te tekenen en de lege stukjes uit te knippen. Elke leerling krijgt een puzzelstukje en tekent hierop wat hij/zij wil (zorg ervoor dat op de goede kant van het puzzelstukje getekend wordt, anders kan de puzzel niet gelegd worden). Daarna maken jullie samen de puzzel.

Red een maatje

Alle leerlingen hebben een zakje met erwten op hun hoofd. Ze mogen lopen, rennen of kruipen, maar ze moeten bewegen. Degene die zijn zakje op de grond laat vallen, blijft doodstil staan, maar kan gered worden door een leerling die zijn zakje nog wel op zijn/haar hoofd heeft. De leerlingen kunnen een ander bevrijden door het zakje met erwten op te rapen en weer op het hoofd van de andere leerling te leggen.

Baan

Bouw een baan van bijvoorbeeld kegels, stenen of krukjes. Verdeel de leerlingen in tweetallen en geef elk tweetal een ballon. Elk tweetal moet nu de baan door zien te komen met de ballon tussen hen in. Ze mogen de ballon vasthouden met alles behalve hun handen en armen. Het belangrijkste is niet zozeer om eerste te zijn, als wel om te kunnen samenwerken en samen plezier te maken.

Maak een sliert 

Aan het begin van het spel lopen de kinderen in tweetallen, eentje voorop, eentje achter. Het kind dat voorop loopt heeft zijn/haar ogen dicht, terwijl het achterste kind het voorste moet sturen door hem/haar tikjes op de schouder te geven. Een tikje op de rechterschouder betekent rechtsaf, een tikje op de linkerschouder betekent linksaf, een tik op beide schouders betekent dat je degene voor je moet beetpakken. Het achterste kind probeert het voorste in de richting van een ander tweetal te sturen om de sliert langer te maken. Als het kind voorop een ander tweetal te pakken heeft wordt de sliert vier personen lang. Vanaf nu mag alleen het achterste kind kijken en de drie anderen voor hem/haar sturen. Uiteindelijk wordt het een lange sliert. Dit spel is het meest geschikt voor wat grotere kinderen.

 

Bron Superhelden