Maak rode (niet waar) en groene kaartjes (waar) voor iedere leerling. Noem de stelling en laat ze een keuze maken:
- Plagen is erger dan pesten. (niet waar)
- Bij plagen wil men iemand met kwade bedoelingen pijn doen. (niet waar)
- Pesten houdt steeds na een tijdje vanzelf op. (niet waar)
- Wie pest, voelt zich machtiger dan de gepeste. (waar)
- Eens ruzie maken is even erg als pesten. (niet waar)
- Plagen kan plezierig zijn. (waar)
- Pesten, dat is steeds één tegen één. (niet waar)
- Een ruzie duurt meestal niet zo lang. (waar)
- Het zijn nogal dikwijls eens dezelfde kinderen die gepest worden. (waar)
- De gevolgen van pesten zijn niet zo erg. (niet waar)
- Na het plagen, blijven vrienden vrienden. (waar)
- Wie gepest wordt, hoort dikwijls niet meer bij de groep. (waar)
- Kinderen die gepest worden, zijn dikwijls bang. (waar)
- Na een ruzie, word je nooit meer goede vrienden. (niet waar )
- Wie pest, wil eigenlijk echt iemand pijn doen. (waar)
- Plagen duurt meestal niet lang. (waar )
- Ruzie gebeurt steeds tussen een sterk en een zwak kind. (niet waar)
- Pesten gebeurt meestal met een groep tegen één slachtoffer. (waar)
- De pestkoppen op school zijn nogal dikwijls dezelfde kinderen. (waar)
- Als plagen zich steeds herhaalt tegen hetzelfde kind, dan wordt dat eigenlijk pesten. (waar)
- De gevolgen van plagen zijn heel erg. (niet waar)
- Het is moelijk om na het pesten goede vrienden te worden. (waar)
- Bij een ruzie komt er soms veel lawaai aan te pas. (waar)