Werkvorm: Begeleid kringgesprek aan de hand van situatieschetsen
Doelgroep: Kinderen/jongeren
Doel: Kinderen zelf omgangsregels laten formuleren
Duur: 90 minuten
Benodigdheden
• Situatieschetsen, elk apart op een stevig A4 geschreven/geprint
• Bord met krijt of flap-over met stift
• Groot vel (A1-formaat) en bijbehorende wissellijst
Werkwijze
Start (5 minuten)
De leiding vertelt de kinderen dat het belangrijk is dat ze zich prettig voelen in de organisatie. In de club, op de gang, buiten. Daarom worden er een paar situaties besproken, om zo met elkaar te bepalen wat nog leuk is en wanneer het niet meer plezierig is.
Situatie introduceren (2 minuten)
De leiding neemt een situatie en leest deze hardop voor, bijvoorbeeld de situatie waarin roddelen centraal staat. De leiding hangt de situatiebeschrijving op of legt deze neer, zodat de situatie duidelijk leesbaar is, en vraagt de deelnemers om ieder voor zich na te denken wat zij hiervan vinden. De leiding let daarbij op de nuancering: ʻRoddelen is niet aardig, maar wat als iemand nu echt heel vervelend doet?ʼ
Denken in tweetallen (10 minuten)
De leiding vraagt de kinderen vervolgens om in tweetallen na te denken over afspraken die ze met elkaar kunnen maken om het samen prettig te houden. Een voorbeeld: ʻRoddelen NEE: wij zeggen aardige dingen over elkaarʼ.
Noteren bedachte regels (5 minuten)
De leiding schrijft alle bedachte regels op de flap-over of het bord.
Stemmen (5 minuten)
De kinderen kiezen de regel waar ze zich allemaal aan kunnen en willen houden.
Nieuwe situatieschets (circa 25 minuten per situatieschets)
Vervolgens wordt een nieuwe situatieschets voorgelegd, waarbij hetzelfde proces tot en met het stemmen wordt doorlopen. Bespreek zo verschillende situaties, net zolang tot de tijd bijna op is of het genoeg is.
Afsluiting (10 minuten)
De gekozen regels worden door de kinderen op een groot vel geschreven. Zij schrijven hun namen er omheen. De regels worden op een goed zichtbare plek opgehangen
Mogelijke situatieschetsen
• Een paar meisjes maken grapjes over de naam van een van de jongens.
• In de kleedkamer bij gym noemt een jongen een meisje ʻdikkeʼ en ʻvarkenʼ.
• Twee jongens maken vaker opmerkingen over ʻdie lekkere billenʼ van een meisje.
• Een leiding komt heel erg dichtbij staan om te praten.
• Een meisje moet een bril gaan dragen. Sommige kinderen noemen haar nu ʻbrillenkokerʼ.
• Een jongen wil ook eens met de basketbal spelen. Maar hij krijgt de bal niet. Dan bijt hij de jongen die de bal heeft keihard in zijn arm.
• De twee oudste meisjes van de groep doen alles samen. Zij roddelen met elkaar over wat de andere meisjes doen of hoe ze er uitzien.
• De leiding loopt vaak onverwachts de tent of slaapzaak binnen.