Start vervolgens de les met een kort gesprek
waarin je vraagt: "Wat betekent het om goed voor elkaar te zijn?". Bespreek enkele ideeën en noteer ze op het bord. Het doel van deze activiteit is om een gesprek te starten over het belang van goed voor elkaar zijn en positieve relaties. Door kinderen te laten nadenken over wat het betekent om goed voor elkaar te zijn, kunnen ze hun begrip van empathie en samenwerking vergroten. Noteer tijdens het gesprek de ideeën van de kinderen op het bord om later te kunnen refereren.
Voorbeelden van vragen om het gesprek te stimuleren
Wat betekent het om goed voor elkaar te zijn?
Hoe voelt het wanneer iemand goed voor jou is?
Welke acties kun je ondernemen om goed voor elkaar te zijn?
Hoe kun je anderen helpen en ondersteunen?
Waarom is het belangrijk om goed voor elkaar te zijn in de klas of op school?
Welke voordelen heeft het hebben van positieve relaties met anderen?
Voorbeelden van mogelijke antwoorden van de kinderen
Luisteren naar elkaar en begrip tonen.
Anderen helpen als ze hulp nodig hebben.
Samen spelen en delen.
Elkaar complimenten geven en aanmoedigen.
Niet pesten of anderen pijn doen.
Elkaar troosten wanneer iemand verdrietig is.
Eerlijk zijn en elkaar vertrouwen.
Elkaar vergeven als er een conflict is.
Zorg ervoor dat je een open en ondersteunende sfeer creëert waarin de kinderen zich vrij voelen om hun ideeën te delen. Moedig hen aan om voorbeelden uit hun eigen ervaringen te geven om het gesprek levendig en persoonlijk te maken. Noteer belangrijke inzichten en ideeën op het bord om later in de les op terug te kunnen komen.
In gesprek met en definities (25 minuten)
In deze activiteit willen we de begrippen 'positieve relaties', 'empathie' en 'samenwerking' bespreken met de kinderen. Het is belangrijk om deze begrippen duidelijk uit te leggen en te laten zien waarom ze van belang zijn in het dagelijks leven. Hieronder volgen voorbeelden en toelichtingen die je kunt gebruiken tijdens de les:
Positieve relaties
In de klas: Een kind helpt een klasgenoot met zijn/haar werk als hij/zij het moeilijk vindt. Ze werken samen en ondersteunen elkaar.
In de klas: Stel je voor dat een nieuw kind in de klas komt. Een van de kinderen nodigt het nieuwe kind uit om naast hem/haar te zitten en helpt hem/haar om zich welkom te voelen.
Op het speelplein: Een groepje kinderen merkt dat een ander kind alleen aan de kant staat en geen vrienden lijkt te hebben. Ze besluiten hem/haar uit te nodigen om mee te spelen en betrekken hem/haar in hun spel.
Op het speelplein: Kinderen spelen samen een spelletje en moedigen elkaar aan, zelfs als ze niet winnen. Ze waarderen elkaars inzet en hebben plezier.
Thuis: Een broer of zus merkt dat de andere broer/zus zich verdrietig voelt. In plaats van te plagen, geven ze een knuffel en bieden ze aan om te helpen.
Thuis: Broers en zussen delen hun speelgoed en spelen samen. Ze tonen respect voor elkaars eigendommen en helpen elkaar als dat nodig is.
Empathie
Definieer empathie als het vermogen om de gevoelens en ervaringen van anderen te begrijpen en je in hun schoenen te kunnen verplaatsen. Het gaat om het tonen van medeleven en begrip.
Voorbeelden:
- Stel dat een klasgenoot verdrietig is omdat zijn huisdier is overleden. Als je empathie toont, kun je je voorstellen hoe hij zich voelt en kun je troost bieden.
- In de klas: Een kind ziet dat een klasgenoot verdrietig is omdat hij/zij zijn/haar lunch is vergeten. Het kind biedt aan om iets te delen of helpt de klasgenoot om iets te eten te regelen.
- In de klas: Een klasgenootje is gevallen en heeft zich pijn gedaan. Een ander kind gaat naar hem/haar toe, troost hem/haar en helpt om hulp te halen.
- Op het speelplein: Een kind ziet dat een ander kind gepest wordt en voelt mee met hoe hij/zij zich voelt. Het kind komt tussenbeide, biedt steun aan het gepeste kind en spreekt de pesters aan.
- Thuis: Een kind merkt op dat zijn/haar ouder een drukke dag heeft gehad. Het kind maakt uit zichzelf zijn/haar kamer schoon of biedt aan om te helpen bij huishoudelijke taken om de ouder te ontlasten.
- Thuis: Een kind ziet dat zijn/haar ouder een drukke dag heeft gehad en moe is. Hij/zij biedt maakt een tekening om zijn/haar ouder op te vrolijken.
Samenwerking
Leg uit dat samenwerking het werken met anderen is om een gemeenschappelijk doel te bereiken. Het gaat om het delen van ideeën, luisteren naar anderen, compromissen sluiten en elkaar ondersteunen.
Voorbeelden:
- Stel dat de klas wordt gevraagd om in groepjes een project te maken. Bij een succesvolle samenwerking werken de kinderen goed samen, luisteren ze naar elkaar, verdelen ze de taken en ondersteunen ze elkaar om het project te voltooien.
- IIn de klas: Kinderen werken samen aan een groepsproject. Ze verdelen de taken, luisteren naar elkaars ideeën en werken samen om een creatieve presentatie te maken.
- n de klas: Kinderen werken samen in groepjes om een presentatie voor te bereiden. Ze delen taken, luisteren naar elkaars ideeën en geven elkaar feedback om een succesvolle presentatie te creëren.
- Op het speelplein: Kinderen spelen een spel waarbij ze moeten samenwerken om een doel te bereiken, zoals het bouwen van een hut. Ze verdelen de taken, communiceren effectief en helpen elkaar om het doel te bereiken.
- Op het speelplein: Kinderen besluiten om samen een grote zandkasteel te bouwen. Ze delen hun schepjes en emmertjes, helpen elkaar en werken samen om het kasteel te voltooien.
- Thuis: Kinderen helpen elkaar bij het opruimen van speelgoed. Ze verdelen de taken, werken samen en voltooien de taak sneller door samen te werken
- Thuis: Broers en zussen besluiten om samen een gezelschapsspel te spelen. Ze lezen samen de spelregels, volgen ze op en moedigen elkaar aan tijdens het spel